Deze tekst schreef ik als tentamenopdracht voor de cursus Dichter bij de poëzie van de Open Universiteit. De analyse van het ritme en andere bijlagen vind je in de pdf van de tekst.

1 doe het toch maar (4:50)
2 zeg dat maar tegen jezelf op de momenten dat je niet meer weet waarvoor je het doet
3 waarom je soms weken
4 maanden
5 soms zelfs jaren
6 aan het kauwen bent op een mondvol klank
7 je zoveel moeite doet om de beelden uit je hoofd te vertalen
8 de verhalen te vertellen die zich een weg door je huid naar buiten banen
9 doe het toch maar
10 zeg dat maar in de spiegel
11 als je ziet
12 hoe de lange nachten de gebogen houding, de eenzaamheid de slecht geventileerd
kleedkamers de felle lampen hun sporen achterlaten op de huid van je gezicht en je lijf
13 je telkens weer begeeft onder het oordeel van een ieder
14 wier ogen maar blijven haken achter wat ze zien
15 van jou iets vinden en maken
16 en dat hartgrondig delen met de rest van de wereld
17 doe het toch maar
18 ook al lachen ze je uit
19 bezuinigen ze je weg
20 reduceren ze je tot een linkse hobby
21 vinden ze dat je maar normaal moet doen niet zo dramatisch kom op niet zo aanstellen
22 doe het toch maar
23 ook al is de verleiding soms groot om iets te gaan doen waarvan je zeker weet dat je volgende maand de huur kan betalen
24 en je zoon later kan gaan studeren
25 doe het toch maar
26 ook als je je realiseert dat je de wereld nooit zou kunnen veranderen met een
27 handvol
28 kunstzinnig gerangschikte zinnen
29 geen oorlog zal je er mee beslechten geen hart zal door jou niet breken je zal de
30 eenzaamheid van je buurvrouw
31 niet kunnen wegschrijven en die kloteziekte van een geliefde niet kunnen genezen wat is het dan in hemelsnaam
32 waard
33 als je ook tot bloedens toe
34 op deuren hebt geklopt die niet open voor je gaan
35 bouw je eigen huizen
36 wacht niet tot ze je uitnodigen vier je eigen feestje en klim toch maar uit bed
37 op die ochtenden
38 dat de vermoeidheid je hoop
39 en ledematen lijkt lam te leggen
40 en je echt niet meer gelooft dat er iemand zit te wachten op jou en je verhalen
41 blijf het doen
42 want ergens weet je ook dat dit de enige is waarop je met jezelf
43 en de rest van de wereld
44 in vrede kunt leven
45 doe het toch maar

Babs Gons (1971) schrijft columns en artikelen, presenteert poëzie-evenementen en treedt op als spoken word-artiest. In haar toegankelijke teksten behandelt ze vooral de ongelijkheid tussen man en vrouw, tussen blank en zwart. In 2018 won ze de Black Achievement Award voor Kunst en Cultuur en in het voorjaar van 2019 verscheen van haar Hardop, een bundel met het werk van 18 Nederlandse spoken word-dichters. [1]

28 september 2019 is zij een van de negentien dichters die optreden voor zo’n 2000 deelnemers aan de 37e Nacht van de Poëzie in de Grote Zaal van Tivoli Vredenburg in Utrecht. ‘De Nacht’ is een initiatief van het International Literature Festival Utrecht (ILFU), voor het eerst gehouden in 1980. Deze 37e editie wordt gepresenteerd door Ester Naomi Perquin en Piet Piryns. Bijdragen van dichters en muzikanten wisselen elkaar af. Het programma begint om 20.00 uur en duurt tot ‘ongeveer’ 3.00 uur. Totale chaos, aanstootgevende optredens, het publiek steeds meer dronken en overal op de grond liggend en slapend, zoals ‘vroeger’ gaat het niet meer. De informele sfeer is gebleven: zitten en staan in gangen, op trappen en almaar rondlopen. Buiten de zaal in de gangen van het theater is een boekenmarkt waar uitgevers en literaire tijdschriften zich presenteren. Vooraf wordt niet bekendgemaakt in welke volgorde de dichters optreden. Dit jaar meer vrouwelijke dichters dan voorheen en opvallend veel beginnende: drie debutanten en drie dichters met pas één bundel op hun naam [2]. Wie de dichters kent zal zich niet verbazen over de uiteenlopende voordrachten. Levi Weemoedt laat het publiek een paar minuten bulderen van het lachen met plezierdichtjes voor vol geveinsd zelfbeklag. Daarentegen confronteert Tom Lanoye de zaal met een dreunend theaterstuk waarbij hij een assistent ten tonele voert als #MeToo-slachtoffer. Gerda Blees verlicht de zaal met haar droge humor. Het zijn maar enkele voorbeelden. De meeste andere dichters dragen hun zelden abstracte poëzie monotoon voor aan een weemoedig resonerend gehoor. Vaak vrije verzen, een enkele sonnet. Dat het een voorleesfestival is en geen cabaret blijkt uit het consequent gelezen worden van de titels voordat het gedicht volgt, na een korte pauze [3]. Zo hoort het kennelijk.

In het artikel Hoop op een plek in de finale analyseert Gaston Franssen op basis van onderzoek waar jury’s bij poetry slams op letten [4]. Hij leidt daaruit 6 criteria af. De eerste is uiterlijk. Tegenover de effen blazers, colberts en truien kleedt Gons zich opvallend kleurrijk met een lange jurk tot net boven de enkels in een jugendstilachtig bloemenmotief in wit, hemelsblauw en marineblauw. Onder de driekwartmouwen draagt ze een horloge. Haar halflang, wijd uitstaand kroeshaar kleurt richting paars door de toneellampen. Geen opvallende make-up. Ook voordrachtsstijl blijkt een criterium. Uiteraard leest spoken word-artiest Babs Gons haar teksten niet voor, ze zijn gemaakt om voor te dragen en blinken uit in ritme, intonatie en dynamiek in tempo en volume. Een andere voorwaarde voor goede podiumpoëzie is een voorkeur voor het vrije vers en het vermijden van rijmelarij en dichterlijke clichés. Gons probeert met haar spreektaal toegankelijk te zijn. Van haar geen moeilijke beelden. Ze maakt gebruik van, zeker op het eerste gehoor, makkelijke metaforen, uitdrukkingen en intertekst die tijdens haar voordracht toch niet klinken als clichés. Franssen vindt ook authenticiteit of originaliteit als criterium. Gons is een ‘traditie van de breuk’. Ze vertelt verhalen en beschrijft momenten in een muzikaal ritme. Een vermaak dat toch niet de fantasie van de luisteraar overschaduwt, er ontstaat een soort meditatieve sfeer. Ook belangrijk: geen goede podiumpoëzie zonder engagement. Dat zit wel goed bij Gons, haar teksten zijn vaak kritischer. En tot slot dichter moet divers zijn. Op een poetry slam zou dat Gons geen punten opleveren. In haar eigen stijl van teksten structureren en voordragen zit weinig afwisseling.

Een andere wetenschappelijke benadering van poëzie op het podium is hoe en of er betekenis ontstaat door interactie tussen dichter en publiek. Peter Middleton noemt dat een intersubjectief netwerk. Drie aspecten zijn hiervoor van belang. Daarvan moet Gons het deze avond niet hebben van ‘staging’. Net als de meeste dichter staat ze achter de spreekstoel. Haar accent ligt, meer dan de monotone voorleesdichters, op ‘sound en sense’. Door haar ritmisch en muzikaal optreden zorgt zij voor meer beleving dan alleen het verwerken van taal. Bovendien verliest ze het publiek geen moment uit het oog. Het derde aspect, ‘dramatization of authorship’, is bij Gons maximaal. Ze deelt eigen ervaringen en persoonlijke beschouwingen. Gons zegt wat ze is.

Babs Gons draagt twee gedichten voor. ‘Schrijf over mij’ gaat over liefde en erotiek. Met een moederlijke glimlach bekijkt ze het gejuich en gefluit en als de zaal weer stil is begint doe het toch maar [5]. De tekst gaat over de donkere kant van een geëngageerde, tekstschrijvende, optredende artiest, over haarzelf dus. De structuur doet zich voor als een Griekse tragedie. De ‘intrige’ is de twijfel aan de zin van alle inspanningen, de moeite die het kost en het lijden dat het met zich meebrengt. Dan volgt kritiek op de boodschap van de artiest en ten slotte totale afkeuring. Het besef dat de artiest geen enkel sociaal-maatschappelijk probleem oplost leidt tot wanhoop. Maar vanaf het begin klinkt ook ‘doe het toch maar’, een innerlijk verzet tegen die zinloosheid. Daarom wordt de artiest uiteindelijk omschreven als een fanatiekeling, een onverantwoordelijke doordrijver die zich niet laat ontmoedigen. Het toch maar doen leidt elke dag weer tot ‘catharsis’, vrede met jezelf en de wereld. Er is geen woord Frans bij. De tekst is met de regels van het referentiële systeem volledig te begrijpen. Gons houdt niet van literaire hoogdraverij [6]. Maar de ‘het’ wordt pas aan het eind van de tekst onthuld (r. 40) en ‘ze’ die kritiek hebben blijven anoniem. Dit onbepaald taalgebruik draagt bij aan een ruime interpretatie. De luisteraar kan zichzelf herkennen in begrippen als moeite, kritiek en vermoeidheid en schept een eigen isotopieniveau. Door een zekere vaagheid kan de hele tekst een symbool worden van het leven van de lezer, en de gegeven oplossing kan moeiteloos worden toegepast op de eigen locus terribilis.

Gons heeft doe het toch maar begin 2019 gepubliceerd op Facebook. Op 24 april 2020 heeft zij een gewijzigde versie opgenomen bij een artikel in de Theaterkrant [7]. Vanwege het belang van ritme en klemtoon voor deze analyse is ervoor gekozen het transcript van de uitgesproken versie tijdens De Nacht  te gebruiken. In het transcript zijn de pauzes tijdens de voordracht verwerkt als regeleindes. Voor enkele linguïstische kenmerken is het echter onvermijdelijk de internettekst als uitgangspunt te nemen.

Anders dan bundelpoëze past Gons haar teksten vaker aan voor de gelegenheid of haar teksten ‘groeien’ [8]. De Nacht van de Poëzie vond plaats in het ‘precovidium’, het artikel in de Theaterkrant is geschreven tijdens de coronapandemie. Mogelijk heeft ze daarom ‘die kloteziekte van een geliefde’ veranderd in ‘het virus dat de mensheid hart treft’. En de op het poëzieminnend publiek toegespitst ‘kunstzinnig gerangschikte zinnen’ veranderd in het meer algemene ‘kunst’. Onlangs nog las zij in een video ter nagedachtenis van de overleden Joop Mulder een versie voor van deze tekst, toegepast op het organiseren van Oerol, fragmenten over moeite met het creatieve proces ontbraken [9].

De lyrische ‘ik’ in deze tekst is een ‘je’. Dat is verwarrend. Wordt hier de lezer aangesproken in de gebiedende wijs of heeft de ik het over zichzelf met gebruik van de zogenaamde voetballers-je? Als lezer van poëzie is het ook in conflict met de verwachting dat de dichter altijd met de rug naar de lezer toe staat. Hoewel ook persoonlijke ervaringen verzonnen kunnen zijn lijkt hier sprake van een beschrijving van binnenuit door een ‘ik’ vermomd als ‘je’. Deze al dan niet onbewuste ambiguïteit, dat de luisteraar voortdurend zou kúnnen denken toegesproken te worden is geen toevalligheid. Het bouwt verder op de onpersoonlijke ‘het’ en ‘ze’ waardoor de ervaringen en adviezen van de je aan zichzelf zich opdringen aan de lezer. Je wordt hier gebruikt als een retorische stijlfiguur.

In doe het toch maar geen strofes, geen eindrijm. Metrum, een paar versvoeten als er goed naar gezocht wordt. Poëtische kenmerken bestaan uit ritme en enkele andere stijlfiguren. Een muzikaal ritme ontstaat doordat Gons er bij de voordracht voor zorgt dat de tijdsduur tussen beklemtoonde lettergrepen gelijk is. Met handbewegingen ondersteunt zij de klemtonen. Ze slaat als het ware de maat. Thuis tikt ze op tafel bij het schrijven. Tussen twee klemtonen staan de lettergrepen zonder klemtoon en de onderbetoonde, lettergrepen die in ‘normaal’ gesproken Nederlands wel een klemtoon zouden krijgen. Het aantal onbeklemde lettergrepen loopt op twee plaatsen op tot zeven: ‘ook als je je reali-’ (r. 26) en ‘-nige is waarop je met’ (r. 42).

Het zichtbaar maken en groeperen van dalingen geeft een beter inzicht in het ontstaan van ritme in deze tekst. Hier en daar ontstaat metrum. Trocheïsch zijn de fragmenten ‘niet meer weet waarvoor je’ (r. 2), ‘weken, maanden’ (r. 3-4), ‘mondvol klank je zoveel moeite’ (r. 6-7), ‘linkse hobby’ (r. 20), ‘jou niet breken’ (r. 29). Dactylische fragmenten zijn ‘-atisch kom op niet zo aanstellen’ (r. 21), ‘-slechten geen hart zal door (r. 29), ‘toch maar uit bed op die ochtenden’ (r. 36-37), ‘-zelf en de rest van de wereld in vrede kunt leven’ (r. 42-44). Een dactylus afgewisseld met een trochee: ‘wat is het dan in hemelsnaam waard’ (r. 31-32). Meerdere lettergrepen na elkaar worden beklemtoond in ‘kunstzinnig’ en ‘-rangschikt-’ (r. 28). Met deze verlenging legt de ‘je’ een accent op de minachting voor het eigen werk. Een paradox is het eveneens. Ook doe het toch maar is tenslotte zo’n handvol zinloze zinnen. En toch bestaat er geen twijfel dat Gons de wereld wil verbeteren.

Drie aaneengesloten dalingen komt het meest voor (40 keer), in enkele korte fragmenten als metrum (r. 13, 36), en vertoont gelijkenis met een paeon, een klassieke versmaat met een lange en drie korte lettergrepen [10]. Deze maat werd veel gebruikt in de Griekse komedie en liederen. Opnieuw is er een verband met het klassiek toneel. Daarnaast komen twee dalingen (35 keer), een daling (30 keer) en 4 dalingen (19 keer) het meest voor. Spoken word is ritme maar de functie is eerder algemeen dan specifieke betekenis toevoegen aan een tekst. Het maakt de teksten aantrekkelijk om naar te luisteren en makkelijk te onthouden. Maar het ritme van Gons is in haar hele oeuvre min of meer hetzelfde, ongeacht het onderwerp van haar tekst. De semantiek van ritme is daarom meer gebonden aan het genre, niet aan de afzonderlijke tekst.

Uit de publicatie van de tekst op de website theaterkrant.nl mag worden aangenomen dat hoofdletters ontbreken. Dat lijkt geen achterhaald modernisme, de tekst is niet geschreven om gelezen te worden. Er zijn voor de gelegenheid enkele leestekens aangebracht. Het grootste deel van de tekst staat in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Drie regels staan in de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (r. 29-31) waar de tekst via de voltooid tegenwoordige tijd van ‘hebt geklopt’ weer terugvalt naar de ott. Het lijden en daar tegenin de aansporing doe het toch maar  speelt zich af in het nu, terwijl de gevolgen van het handelen, zij het bijvoorbaat zinloos, in de toekomst liggen.

De meest in het oog springende anafoor is ‘doe het toch maar’. Zes keer komt het fragment voor, een zevende keer in de vorm van ‘blijf het doen’. Deze anafoor verdeelt de tekst inhoudelijk in stukken en betrekt ze door de herhaling op elkaar. De anafoor wordt retorisch gebruikt, een pastiche van ideologische toespraken zoals ‘I have a dream’ van Martin Luther King en ‘Yes We Can’ van Barack Obama. Het gebruik van de termen ‘linkse hobby’, ‘bezuinigen’ en ‘doe normaal’ (Geert Wilders tegen Mark Rutte tijdens de algemene beschouwingen op 22 september 2011) versterken die samenhang. Nog grotere pretenties krijgt deze tekst in vergelijking met het gedicht ‘Anyway’ dat door moeder Theresa grote bekendheid heeft gekregen [11].

In contrast met ‘doe het toch maar’ komt negen keer het woord ‘niet’ voor en twee keer ‘geen’. ‘niet wegschrijven’ valt op (r. 31). In de psychologie staat deze term voor het opschrijven van ervaringen als een therapie voor het verwerken daarvan. In de tekst echter is de isotopie het schrijversvak, waar ‘je’ tevergeefs probeert de eenzaamheid van een ander – de buurvrouw – weg te schrijven. De term wordt homoniem en ambigu gebruikt. Is de boodschap dat (spoken word)teksten juist wél een heilzame werking hebben? Onbedoeld grappig is overigens dat het hele serieuze ‘doe het toch maar’ via het woord ‘toch’ in r. 36 in verband wordt gebracht met het uit bed ‘klimmen’. Peuters klimmen uit bed. Maar wellicht zegt de ‘je’ hier tegen zichzelf je je niet moet neerleggen bij de begrenzing van het denkbeeldig ledikant…

Geen gedicht zonder opsommingen. Rijtjes zijn een trend in de poëzie. Gons doet dat met meer taal, in asyndetische opsommingen of elliptische zinnen, in de zogenaamde ‘dagboekstijl’. Mocht de lezer nog niet aan de verwarring van de ambigu poëtische ‘je’ zijn ontsnapt, deze als een stream of consciousness klinkende opsommingen zijn niet in toespraken te vinden. In doe het toch maar zijn er duidelijk vier te herkennen. Een taalkundig correcte opsomming wordt ingeleid door ‘ook al’ (r. 18-21) waarna vier bijwoordelijke bijzinnen volgen, inversief vanwege het voegwoord ‘ook al’. Ook in r. 11 een correcte opsomming. Bij de eerste opsomming gaan twee opsommingen ongemerkt in elkaar over (r. 2-7). De laatste opsomming is een chaos (r. 29-31). De opsomming hebben elk hun eigen semantisch paradigma: moeite met schrijven, lijden onder het artiestenbestaan, soorten tegenstand en voorbeelden van zinloosheid. In de laatste plaats probeert Gons met haar opsommingen om syntactisch-lexicaal zo volledig mogelijk te zijn. Ze gebruikt opsommingen als een prosodische figuur, vaak door er heel snel doorheen te jagen zonder pauzes, een enkele keer door juist sterk te vertragen zoals bij wat volgt na ‘ook al lachen ze je uit’ (r. 18-21). Pragmatisch ook, waarbij ze haar publiek overweldigd met versnellingen. Het is uiting van emotie.

De climax komt in verschillende vormen voor. Als syntactisch-lexicale figuur is een climax te herkennen in ‘weken, maanden, soms zelfs jaren’ (r. 3-5). Het is ook een intertekstuele figuur van ‘Uren, dagen, maanden, jaren / Vliegen als een schaduw heen’ van Rhijnvis Feith. Net zo sentimenteel gaat het over nacht, eenzaamheid en de zinloosheid van het tijdige. Echter waar Feith houvast zoekt bij God vindt de ‘je’ dat bij zichzelf. De climax komt ook voor als prosodische figuur. De eerste opsomming begint met drie regels van één heffing, dan volgen regels van elk drie, vijf en zes heffingen (r. 3-7). Ook als grafische figuur zou deze climax te herkennen zijn aan een toenemende zinslengte. Hiermee in verband, de climax is ook te horen aan de toenemende duur van de uitspraak. Hetzelfde geldt voor de opsomming in r. 18-21. In de reeks uitlachen – bezuinigen – reduceren zit een zekere lexicale climax hoewel het vierde lid met ‘doe normaal’ een understatement is. Het valt op dat ook hier een prosodische climax te horen is in het toenemend aantal heffingen: twee, twee, drie en vijf.

Drie originele metaforen komen voor in de tekst. Twee daarvan verbeelden het creatieve proces: het kauwen op klank (r. 6) en verhalen die zich een weg door de huid naar buiten banen. Het cliché ‘kauwen op woorden’ – overigens vaak gebruikt in religieuze of filosofische context – betrekt ze door een kleine wijziging op spoken word. Ook origineel is de metafoor ‘ogen die ergens achter blijven haken’, een variatie op het cliché ‘ogen die blijven hangen’. Andere metaforen zijn eerder clichés. Zo is de term ‘linkse hobby’ (r. 20) geleend van PVV-politicus Geert Wilders die deze al bestaande uitdrukking populair maakte door die te gebruiken in een debat over subsidies. Een sterke associatie met de kunsten is later ontstaan [12]. Ook de huur niet kunnen betalen (r. 23) en het breken van harten zijn clichés ofschoon de dubbele ontkenning ‘geen hart zal door jou niet breken’ (r. 29) zo’n hyperbool is dat het cliché niet meer opvalt. Ook ‘kloteziekte’ (r. 31) geldt algemeen als een alternatief voor taboewoord kanker, aangenomen dat hier niet prostaatkanker wordt bedoeld.

Spoken word is geen hermetische poëzie vol spitsvondigheden. Het gebruik van versleten beeldspraak werkt in deze tekst omdat ze nergens het thema verbeelden. Ze komen voor in voorbeelden, uitweidingen waarmee het ritme wordt gevormd. Toch zijn niet alle metaforen in de tekst makkelijk. Zo wordt de versteende uitdrukking ‘tot bloedens toe’ (r. 33) vernieuwend gebruikt. Hier is het niet de gebruikelijk ander die de je tot bloedens toe mishandeld maar de je die dat zichzelf aandoet door – en dat is ook weer verrassend – figuurlijk op deuren te kloppen. Verrassend omdat ‘op deuren hebt geklopt die niet open voor je gaan’ (r. 34) het verhaal van de uitdrukking ‘voor een gesloten deur staan’ verder verteld. In doe het toch maar laten ‘ze’ je buiten staan, bij het spreekwoord is – minder vervelend – niemand thuis. De metafoor ‘bouw je eigen huizen’ (r. 35) doet denken aan ‘bouw je eigen feestje’ en die uitdrukking volgt kort hierna als een parallellisme in de gewijzigde vorm ‘vier je eigen feestje’. Ook ‘wacht niet tot ze je uitnodigen’ (r. 36) is een parallellisme samen met de deuren die niet open gaan. Elk stel is ook een antithese waarbij niets wordt gesteld tegenover alles: dichte deur – huis, niet uitgenodigd – feest. De gelijkenis van r. 34-36 met de structuur van Psalmen uit de bijbel is alweer een verwijzing naar antieke literatuur.

Eerder worden eenzaamheid en felle lampen tegenover elkaar gezet. Voortdurend is er reliëf, een spanning tussen doen en de zinloosheid ervan. De archaïsche uitdrukking ‘je telkens weer begeeft onder het oordeel’ (r. 13) moet genoemd worden. Die frase hoor je uitsluitend in christelijke kring waarmee het oordeel van God wordt bedoeld. De zinsnede ‘zich begeven onder het oordeel’ levert met Google één zoekresultaat op. K. Schilder gebruikt die in een preek en doelt daarmee op het Kind dat zich het oordeel op de hals haalt van God door de zonde van de wereld op zich te nemen [13]. De ‘je’ stijgt naar Messiaanse hoogte als naast oordeel ook woorden als gebogen houding, eenzaamheid, sporen achterlaten op je lijf, op de huid van je gezicht, uitlachen, en ‘de wereld niet zit te wachten op jou en je verhalen’ klinken.

Semantisch kan de tekst in haar geheel beschouwd worden als een hyperbool, een pathetische verdichting van allerlei ellende die zich niet tegelijkertijd heeft voorgedaan. Tegen die achtergrond steekt het ‘doe het toch maar’ nog heroïscher af.

Naast de genoemde prosodische komen veelvuldig fonische figuren voor. In doe het toch maar is volop assonantie en alliteratie te vinden. Assonantie: zeg – jezelf – momenten – het (r. 2), vertalen – verhalen – banen (r. 7-8), spiegel – ziet (r. 10-11), lange – nachten – lampen (r. 12), veranderen – handvol – gerangschikte (r. 26-28), geen – mee – geen – breken – eenzaamheid – genezen – hemelsnaam (r. 29-31), toch – ochtenden (r. 36-37), weet – enige – vrede – leven (r. 42-44). Deze rijmvorm zorgt inhoudelijk voor eenheid in de betreffende fragmenten maar het ondersteunt ook de voornaamste stijlfiguur, het ritme. En een voor spoken word niet onbelangrijk functie van rijm is dat woorden beter blijven hangen. Hetzelfde geldt voor alliteratie: kauwen – klank (r. 6), vertalen – verhalen – vertellen (r. 7-8), hoofd – verhalen – huid (r. 7-8), haken – hartgrondig – hobby (r. 14, 16, 20 – misschien wat vergezocht), beslechten – breken – buurvrouw (r. 29-30), geliefde – genezen (r. 31), ledematen – lijkt – lam – leggen (r. 39).

En dan zijn er nog de pragmatische stijlfiguren. De exhortatio, klassiek in de gebiedende wijs. Pregnante pauzes na ‘waard’ (r. 32) en na ‘verhalen’ (r. 40). Versnellingen steeds richting het volgende ‘doe het toch maar’ en bij opsommingen behalve in r. 18-21, dat deel over externe tegenstand wordt vertraagd voorgedragen.

Een paar woorden tot besluit. Spoken word bestaat zonder leesaanwijzingen in de vorm van strofes, leestekens en enjambementen. Spoken wordteksten zijn scripts voor de artiest. De vraag hoe een spoken word tekst moet worden gelezen is dan ook absurd. De tekst moet worden gespeeld en beluisterd. Poëtische aspecten zoals klank, ritme en dynamiek hoeven niet te worden geïnterpreteerd, ze worden gegeven. Dat is uiteraard een groot verschil met geschreven poëzie. Toch verschijnen spoken wordteksten op papier met volstrekt willekeurig toegevoegde interpunctie en enjambementen, noodgedwongen.Zijn er dan wel conflicten tussen het linguïstisch en poëtisch systeem? De tekst uit de Theaterkrant is op verschillende manieren met hoofdletters en leestekens syntactisch correct te maken. Zonder die ‘verbetering’ is de tekst taalkundig gebrekkig (bij poëzie overigens geen criterium) maar alleen op papier, op het toneel is het spreektaal en blijft het conflict ongehoord. Wellicht schuurt het dat de uitgesproken tekst ‘onnatuurlijk’ klinkt door het muzikale ritme, en het zou merkwaardig zijn als de koning zijn troonrede zo zou uitspreken, maar of dat een conflict mag heten?

  1. Babs Gons. https://babsgons.com/, laatst geraadpleegd op 17 februari 2020. [1]
  2. Mirjam van Hengel, ‘Geen dichter die nog van het podium zal vallen’, De Volkskrant, 27 september 2019. https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/geen-dichter-die-nog-van-het-podium-zal-vallen~b5c88cd5/, laatst geraadpleegd op 25 mei 2020. [2]
  3. ‘Nacht van de Poëzie’, Facebook. https://www.facebook.com/nachtvdpoezie/videos/2756917587736961, laatst geraadpleegd op 12 februari 2021. [3]
  4. Gaston Franssen, ‘Hoop op een plek in de finale. Een kleine antropologie van de podiumpoëziekritiek’, Dietsch, Warande & Belfort, 154 (2009) afl. 2, 234-245. [4]
  5. ‘Babs Gons op de Nacht van de Poëzie 2019 – VPRO Poëzie’, YouTube https://www.youtube.com/watch?v=S2vsCsH-VKc, laatst geraadpleegd op 26 oktober 2020. [5]
  6. ‘Spoken word-artiest Babs Gons’, YouTube. AT5, 16 juni 2019. https://www.youtube.com/watch?v=Zv3rM-XJLRI, laatst geraadpleegd op 17 februari 2021. [6]
  7. Gons, Babs, ‘Doe het toch maar’, Theaterkrant, 24 april 2020. https://www.theaterkrant.nl/tm-artikel/doe-het-toch-maar/, laatst geraadpleegd op 17 februari 2021. [7]
  8. Janita Monna, ‘Babs Gons: ‘Een gedicht moet ingereden worden, als een nieuwe auto’’, Trouw, 9 februari 2020. https://www.trouw.nl/nieuws/babs-gons-een-gedicht-moet-ingereden-worden-als-een-nieuwe-auto~b33dc8c3/, laatst geraadpleegd op 16 februari 2021. [8]
  9. ‘In memoriam Joop Mulder’, Terschelling TV. https://www.terschelling.tv/in-memoriam-joop-mulder/, laatst geraadpleegd op 17 februari 2021. [9]
  10. ‘paeon’, Algemeen letterkundig lexicon. https://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_03987.php, laatst geraadpleegd op 12 februari 2021. [10]
  11. Kent M. Keith, ‘The Mother Teresa Connection’, Kent M. Keith. http://www.kentmkeith.com/mother_teresa.html, laatst geraadpleegd op 7 februari 2021. [11]
  12. Adriaan van Liempt e.a., ‘De mythe van de linkse hobby’, Vrijetijdstudies 32 (2014) afl. 3, 21-35. https://www.nritmedia.nl/file/VTS_2013_3_Rooij.pdf [12]
  13. J.J.C. Dee, ed., K. Schilder, Een schrift-geleerde aan het Woord. Deel 2 (Goes 1996). https://www.dbnl.org/tekst/schi008schr05_01/schi008schr05_01_0003.php, laatst geraadpleegd op 16 februari 2021. [13]
  14. ‘De Nacht van de poëzie’, Tivoli Vredenburg. https://www.tivolivredenburg.nl/agenda/de-nacht-van-de-poezie-28-09-2019/, laatst geraadpleegd op 12 februari 2021.